“bottom-up” benadering nodig voor verduurzaming steden

“De stedelijke omgeving is volop in beweging, maar de bestaande organisatievormen zijn er helemaal niet op toegesneden. Experiment en een ‘bottom-up’ aanpak zijn nodig voor in goede banen leiden van de verduurzaming van steden”

Dit stelde Ellen van Bueren als net aangetreden hoogleraar Urban Development Management aan de TU Delft.

In haar entreerede gaat ze in op verdere decentralisatie van infrastructuren en technologieën. Samen met verschuivende eisen aan de steden vragen deze om andere vormen van regelgevend. Stedelijke ontwikkeling zal zich moeten vernieuwen.

Op de site van de TU Delft staat te lezen;

Het zijn spannende tijden voor steden. Door de noodzakelijke energietransitie, maar ook door milieu- en klimaatvraagstukken en technologische innovatie zien ze grote veranderingen op zich afkomen. En die zijn onmogelijk los van elkaar aan te pakken. De oplossing voor het ene vraagstuk kan die voor het andere bemoeilijken. En soms zijn er ook twee vliegen in één klap te slaan. “Maar daarvoor moeten de verantwoordelijke partijen wel de handen ineenslaan”, zegt Van Bueren. “Grote vraag waarmee ik me bezighoud is hoe die partijen elkaar weten te vinden, hoe je samen knelpunten oplost en hoe je de kansen verzilvert.”

Een voorbeeld: een waterbedrijf dat afgevangen slib vergist om energie op te wekken, gaat ineens ook fungeren als energiebedrijf. Prachtig natuurlijk, maar hoe stem je het af met de bestaande energiebedrijven? Hoe pas je het in in bestaande infrastructuur? En hoe verhoudt het zich tot de democratische legitimatie van een waterschap?
Bevorderen van duurzame stedelijke ontwikkelingen kan onverwachte vragen oproepen. Zo stimuleren subsidies voor laadpalen het gebruik van elektrische auto’s, maar brengen ze de auto ook weer terug in de stad. Terwijl de afgelopen decennia juist hard is gewerkt om stedelijke congestie te verminderen. Aan de andere kant bieden elektrische auto’s onverwachte nieuwe kansen. Omdat het feitelijk rijdende batterijen zijn, faciliteren ze lokale energieopwekking. Als je die extra opslagcapaciteit wilt benutten, heb je slimme netwerken nodig om te bepalen hoe batterijen het best kunnen worden ingezet in de stad. De afstemming tussen de verschillende actoren die bij deze oplossing betrokken zijn is weer een managementvraagstuk. Hoog tijd dus om partijen daarover met elkaar aan tafel te krijgen. “Bij de (her)ontwikkeling van een gebied zitten dan hele andere partijen aan tafel, in andere rollen: autofabrikanten, energiebedrijven, waterschappen en technologiebedrijven gaan opeens in onderhandeling met de partijen die van oudsher bij gebiedsontwikkeling betrokken zijn: gemeenten, vastgoedontwikkelaars en woningcorporaties.”
De financiële kant van verduurzaming kost ook hoofdbrekens, want vaak liggen kosten en baten niet bij dezelfde partijen. Dat resulteert in touwtrekken over wie er moet betalen. Ook de risico’s zijn vaak anders dan gewend. Grote partijen als overheden en energiebedrijven zijn in staat om op basis van lange termijn ambities de handen ineen te slaan. Maar dat is geen garantie voor succes. De gezamenlijke investeringen van de gemeente Amsterdam en energiebedrijf Nuon in de uitbreiding van het gemeentelijke warmtenet stuit op verzet, bijvoorbeeld in Buiksloterham Een aantal huidige en toekomstige bewoners en gebruikers in deze transformatiewijk (nu oud industriegebied, straks 3.500 woningen en 200.000 vierkante meter werkruimte) willen graag de eigen boontjes te doppen. “Ze werken daar aan een eigen, circulaire economie, waarbij het grootschalige warmtenet niet altijd even goed past bij de voorkeur van betrokkenen voor decentrale, kleinschalige oplossingen”, zegt Van Bueren. “Dat soort ‘bottom-up’ initiatieven zullen we steeds meer gaan zien. We zien dat na een periode van sturing door overheid en markt de burger nu steeds meer aan zet is, vrijwillig of noodgedwongen. Gemeenten stimuleren dit met ‘Living labs’. Die bieden ruimte om al doende, met elkaar, innovatieve, geïntegreerde oplossingen te bedenken die recht doen aan de specifieke wensen en mogelijkheden van het gebied.” In de living labs kunnen betrokkenen, zowel professionele organisaties als zelforganiserende burgers, experimenteren met nieuwe vormen van samenwerking, afspraken en regels. “Regelgeving volgt de praktijk. Door te experimenten ontdek je waar het schuurt en van welke oplossing de meeste betrokkenen blij worden. Je moet experimenteren om uit oude patronen los te komen. Te vaak verliezen mensen het einddoel uit het oog omdat ze terugvallen op bestaande zekerheden.”